‘Het is vintage,’ zei ik, mijn stem trillend. ‘Art deco. Mijn grootmoeder heeft het me nagelaten. Het was verzekerd voor 10.000 dollar.’
‘De verzekeringswaarde is niet hetzelfde als de straatwaarde, mevrouw,’ gromde hij.
Hij liet de halsketting op de weegschaal vallen.
“En de tekenprogramma’s. Wie gebruikt die tegenwoordig nog? Iedereen gebruikt computers.”
“Het zijn massief zilveren, antieke Duitse tekenpennen. Alstublieft.”
Hij keek me aan, nam mijn designerjas van een paar seizoenen oud en mijn wanhopige blik in zich op. Hij wist dat ik geen andere keuze had.
‘Drieduizend voor het hele perceel,’ zei hij.
« Drieduizend? Die ketting alleen al is— »
« Neem het aan of laat het liggen. »
Ik slikte mijn trots in. Drieduizend dollar. Dat was nauwelijks genoeg voor een voorschot, laat staan voor een rechtszaak, maar het was wel drieduizend meer dan ik vanochtend had.
‘Ik neem hem,’ fluisterde ik.
Ik liep naar buiten met een stapel contant geld in mijn tas, en voelde me tegelijkertijd lichter en zwaarder. Ik had mijn verleden verkocht om mijn toekomst veilig te stellen.
Ik ben niet naar de glazen en stalen wolkenkrabbers in het centrum gegaan. Ik kende die bedrijven. Ze vroegen 500 dollar per uur alleen al om de telefoon op te nemen. In plaats daarvan ben ik naar een deel van de stad gereden waar de gebouwen van baksteen waren en de uithangborden met de hand geschilderd. Sarah had me een naam gegeven voordat ik het restaurant verliet.
Elias Henderson.
‘Hij is van de oude stempel,’ had ze gezegd. ‘Hij haat pestkoppen.’
Het kantoor van meneer Henderson bevond zich boven een stomerij. De trap kraakte. In de wachtkamer lagen tijdschriften uit 2018. Maar toen ik zijn kantoor binnenliep, zag ik overal stapels dossiers liggen – niet ongeordend, maar duidelijk gebruikt.
Meneer Henderson was een man van in de zeventig, gekleed in een vest dat betere tijden had gekend. Hij had wild wit haar en ogen die leken te kunnen snijden van glas.
‘Mevrouw Miller,’ zei hij schor, wijzend naar een stoel met plakband op de armleuning. ‘Uw echtgenoot is Preston Miller, de man van het hedgefonds.’
‘Ja,’ zei ik, terwijl ik ging zitten. ‘Hoe wist je dat?’
“Ik lees de kranten. Ik ken de haaien in deze stad. Vance vertegenwoordigt hem, toch?