Hij glimlachte droevig:
« Ik zal proberen een man van mijn eigen verhaal te zijn, en geen slachtoffer van dat van hen. »
Het leven hervatte zich. Ik huurde een klein appartement in Powai, deed aan yoga, leerde autorijden en herinnerde mezelf er dagelijks aan: « Vandaag leef ik voor mezelf. »
Maanden later zei mijn schoonmoeder:
Ik antwoordde:
« Mam, als mijn hart onveranderd blijft, teken ik dan. Ik wacht niet op genezing, ik stel alleen mijn oordeel uit. »
In de vierde maand schreef Priya: ze trok bij haar ouders in, ging in therapie en vroeg om een overplaatsing. « Als Rohan en ik het goedmaken, wordt het nieuw, niet gerecycled. Zo niet, dan blijf ik leven. »
In de zesde maand liet Arjun een doos voor mijn deur achter: de eigendommen waren aan mij overgedragen, samen met de ontslagpapieren. Op een briefje stond: « Als je tekent, zal ik me niet verzetten. Als je blijft, begin ik opnieuw met grenzen. »
Ik legde de papieren op een klein altaar, stak wierook aan en bedankte mezelf dat ik het half jaar met waardigheid had overleefd.
Bij de familierechtbank in Bandra, gekleed in eenvoudig wit, keek ik de rechter aan. Arjun zat apart, met gebogen hoofd.
“Wilt u verzoening?” vroeg de rechter.
Ik dacht aan de rode jurk, de vlammen van Juhu, de thee van Irani, zijn e-mails, de tranen van mijn schoonmoeder, mijn dagelijkse mantra. Mijn hart antwoordde duidelijk:
“Edelachtbare, ik kies… vrijheid.”
Arjun sloeg zijn ogen op, vochtig maar stil, en knikte. Buiten wachtte Rohan. Hij vroeg:
« Gaat het? »
« Dat ben ik. En jij? »
« Met mij gaat het ook goed. Wat er ook gebeurt, ik zal je niet verraden. »
Ik glimlachte flauwtjes. De zon van Mumbai scheen goudkleurig door de kokospalmen.