Slechts een paar weken eerder was bij mij een ernstige ziekte vastgesteld. De woorden van de dokter bleven in mijn hoofd klinken: « Hij is in een vergevorderd stadium. Je moet je zaken op orde brengen. »
Dus bracht ik de hele dag in stilte door met het doornemen van documenten, het schrijven van brieven, het regelen van alles. Niet voor mezelf, maar voor hen – voor mijn dochter en kleinzoon – om ervoor te zorgen dat er voor hen wordt gezorgd als ik er niet meer ben.
Ze keerde drie dagen na het koffie-incident terug. Haar stem was gespannen en haar blik vermeed de mijne. ‘Ik heb de papieren van je kantoor nodig,’ mompelde ze.
Ik knikte, want ik was te moe om te spreken.
Even later hoorde ik het geluid van lades die werden geopend en papieren die werden verplaatst, en toen een plotseling gemompel.
Toen ik het kantoor binnenkwam, stond ze aan mijn bureau, bleek en bevend. Ze had een aktetas in haar handen, die ze nog niet kon vinden. Binnenin zaten mijn testament, verzekeringsdocumenten, brieven aan haar en haar zoon en documenten die bevestigden dat ik had geregeld dat ik haar hypotheek na mijn dood had afbetaald.
Ernaast lagen ziekenhuisrapporten.