Ik liep naar het raam en keek naar de sneeuw. Die viel nu zachtjes en bedekte de stad met een zachte, witte deken. Het was geen aanval op de wereld; het reinigde haar.
Ik nam de telefoon op.
‘Dit is Liam,’ zei ik.
‘Liam, we hebben een zaak,’ zei de stem aan de andere kant van de lijn. ‘Een jongen. Tien jaar oud. Het systeem laat hem in de steek. Hij heeft een plek nodig. Iemand die hem begrijpt.’
Ik keek naar Mia. Ze lachte om iets op de tv. Ze was veilig. Ze was gelukkig. We hadden ruimte.
‘Stuur me het bestand,’ zei ik.
Ik hing op. Ik keek nog even naar mijn zus.
De erfenis van Sterling was dood. Ze was begraven onder leugens en hebzucht.
Maar onze erfenis? Die stond nog maar aan het begin.
‘Mia,’ zei ik. ‘Hoe zou je het vinden om een broer te hebben?’
Ze keek op, haar ogen wijd open. Toen glimlachte ze – een glimlach die haar ogen bereikte, stralend, warm en levendig.
‘Vindt hij warme chocolademelk lekker?’ vroeg ze.
‘Ik denk dat hij dat zal doen,’ zei ik.
Buiten bleef het sneeuwen, maar binnen brandde het vuur fel. En voor het eerst in mijn leven was ik niet dankbaar voor de kruimels. Ik zat vol.