Toen riep de officier van justitie Reese. Mijn kleine achtjarige krijger liep naar de getuigenbank en de gerechtsdienaar moest haar microfoon laten zakken. Toen de officier van justitie haar roze bandrecorder aanzette, werd de rechtszaal volkomen stil, geboeid door het geluid van puur, gepland kwaad. De jury beraadslaagde minder dan vier uur. Schuldig aan alle hoofdaanklachten.
De straf was twee jaar jeugddetentie, gevolgd door een proeftijd en verplichte therapie. Op de parkeerplaats confronteerde Julian Franks ons, terwijl hij venijn spuwde over hoger beroep en een verwoeste toekomst. Mijn man keek hem recht in de ogen. « Uw zoon is een roofdier, » zei hij met een stem als staal. « En misschien was dit allemaal niet gebeurd als u een betere vader was geweest. »
Terugkijkend zie ik het allemaal zo helder. Dat Reese haar zusje schoor, was geen daad van kwaadaardigheid. Het was een oorlogsdaad. Het was een wanhopige, briljante en uiteindelijk succesvolle zet, bedoeld om haar zusje te redden van een lot dat veel erger was dan een mislukte dans. Ze nam Kayla’s kroon, ja, maar ze redde haar leven. Zij was niet de slechterik in dit verhaal. Zij was de held die we niet wisten dat we nodig hadden.