Toen we bij het altaar aankwamen, legde ik Emma’s hand in die van Alex. Alex nam hem aan, maar voordat hij zich naar de voorganger omdraaide, boog hij zich voorover en fluisterde iets tegen Emma, zijn woorden waren alleen voor haar bedoeld, maar een belofte aan de wereld.
« Ik hou van je, » zei hij, zijn stem dik van emotie, « omdat je de dochter van je vader bent. Dat is je bruidsschat. En we zullen onze familie bouwen op respect, niet op rijkdom. »
De bruiloft ging verder. De orgelmuziek zwol weer aan, maar deze keer voelde het anders. De sfeer was veranderd. De opzichtige vertoning van rijkdom was weggebrand en liet iets rauws, oprechts en moois achter. De vergulde kooi was een plek van oprechte feestvreugde geworden.
Ik nam plaats, niet uit schaamte, maar uit diepe trots. Ik was deze zaal binnengekomen met het gevoel een mislukkeling te zijn, een man die niets te bieden had. Ik zou eruit komen met het gevoel de rijkste man ter wereld te zijn. Mijn schoonzoon had niet alleen de bruiloft gered; hij had zijn moeder, en iedereen in die zaal, een onschatbare les geleerd.
De liefde van een vader, de loyaliteit van een dochter, de eer van een familie – dat is de ware bruidsschat. En het is een schat die meer waard is dan al het goud ter wereld.