Lila keek op van de sleutels en glimlachte – niet de behoedzame, behoedzame glimlach van het meisje bij de poort, maar een echte, heldere, veilige glimlach die haar hele gezicht veranderde. ‘U hebt ons alles gegeven, meneer Harper.’
Richard liep naar haar toe en ging naast haar staan. Hij keek naar de foto, nu gerestaureerd en zittend in een glanzend zilveren lijst, trots op de piano geplaatst: Elena en Elizabeth, twee jonge vrouwen, arm in arm, glimlachend om een toekomst die ze nooit zouden zien, maar een toekomst die in deze kamer eindelijk werd gerealiseerd.
‘Nee, Lila,’ zei hij en legde een hand op haar kleine schouder. « Mijn vrouw liet me een fortuin na, een erfenis van liefde en mededogen, en ik was te blind en te gebroken om het te zien. » Hij keek naar haar, naar het vuur in haar ogen, het vuur van zijn vrouw, levend en terugkijkend naar hem. « Jij… Jij en je broers… Jij bent haar kostbaarste nalatenschap. Jij bent de zaadjes die ze heeft geplant. En jij, » zei hij, zijn stem brak uiteindelijk, de dam van zijn verdriet maakte eindelijk plaats voor een stroom van dankbaarheid, « je hebt deze familie, en je hebt mij, weer tot leven gebracht. »