Een begrafenis onderbroken
St. Patrick’s Cathedral was nog nooit zo stil geweest. Rijen van de machtigste figuren van New York vulden de kerkbanken – politici, bestuurders, societynamen in zwarte zijde. Vooraan stond Richard Hamilton, miljardair en industrieel, wezenloos te staren naar de mahoniehouten kist waarin het lichaam van zijn enige kind lag.
Emily Hamilton was drieëntwintig. Ze was afgestudeerd aan Columbia, slim en aardig, en was het lichtpuntje in zijn leven geweest. Volgens het rapport was ze omgekomen bij een auto-ongeluk op een door storm geteisterde snelweg. Geen getuigen. Geen overlevenden.
Terwijl de dominee met zijn lofrede begon, werd de stilte doorbroken door een vreemd geluid: haastige voetstappen die op het marmer weerkaatsten.
Een jongen stormde door de deuren, tot op zijn huid doorweekt, met gescheurde kleren en half uit elkaar vallende schoenen. Er klonk gezucht door de kerkzaal. Beveiligers kwamen op hem af, maar voordat ze hem konden bereiken, klonk zijn stem:
“Uw dochter leeft nog!”
De woorden sneden als bliksem door de kerk.
De stem die niemand verwachtte
De jongen – niet ouder dan zestien – stond trillend maar uitdagend. « Emily Hamilton is niet dood, » riep hij. « Ze verstoppen haar. Alsjeblieft, je moet luisteren! »
De menigte barstte in verwarring uit. Sommigen fluisterden, anderen lachten ongemakkelijk. Maar Richards lichaam verstijfde. Iets in de toon van de jongen – rauw, doodsbang, waarachtig – deed hem een hand opsteken om de beveiliging tegen te houden.
« Wie ben jij? » vroeg hij.
« Ik heet Marcus, » zei de jongen met op en neer gaande borst. « Ik leef op straat. Maar ik weet wat er die nacht is gebeurd. Als je van je dochter houdt, laat ze haar dan niet begraven. »
Richards hart bonsde. Was dit waanzin – of genade?