Na verloop van tijd vond hun leven ritme. Nathan leerde hoe hij om drie uur ‘s nachts flesjes moest opwarmen, hoe hij huilende kinderen kon troosten en hoe hij moest lachen om gemorste melk. Lucas ging weer naar school, maakte vrienden en verloor langzaam de angst om alles weer te verliezen.
Ook het penthouse veranderde: wit marmer bedekt met speelgoed, onbetaalbare kunst vervangen door familiefoto’s. Het huis, ooit gevuld met stilte, weergalmde nu van gelach.
Op een zonnige middag speelden ze voetbal in het park. Lucas trapte de bal en riep: « Kijk eens, pap! »
Nathan verstijfde en glimlachte toen. « Ik kijk. »
Lucas rende terug, met rode wangen. « We lijken niet op elkaar, » zei hij. « Maar dit voelt echt. Als familie. »
Nathans keel kneep samen. « Het is echt, » zei hij zachtjes.
Hij trok Lucas dicht tegen zich aan terwijl de tweeling giechelde in hun kinderwagen, terwijl de zonsondergang goudkleurig over het gras scheen. Om hen heen ging het leven gewoon door, maar voor hen was er iets bijzonders ontstaan.
Een familie – niet geboren uit bloed, maar uit vrije wil.
Een keuze om te stoppen. Om te zorgen. Om te blijven.
Want soms red je door iemand anders te redden, uiteindelijk jezelf.