Toen de menigte uiteen was gegaan, draaide ik me naar mijn moeder om.
Ik omhelsde haar alsof ik haar nooit meer wilde loslaten.
« Mam, dit alles… is van jou.
Elk goed cijfer, elke prijs, elke medaille… die behoren toe aan jouw gehavende handen, jouw vermoeide voeten, jouw moed. »
Ze legde haar hand op mijn wang en huilde zachtjes.
« Mijn zoon… ik heb geen geld nodig om rijk te zijn.
Ik ben al de gelukkigste vrouw ter wereld, omdat ik een zoon zoals jij heb. »
En op dat moment, midden in die gymzaal die nog steeds naar plastic stoelen en parfum van de gasten rook, begreep ik iets wat ik nooit zal vergeten:
Ware rijkdom wordt niet gemeten in rekeningen of bankrekeningen.
De rijkste persoon is niet degene die alles heeft…
Het is degene die blijft liefhebben, geven en vechten, zelfs als de wereld op hem of haar neerkijkt.
Op die dag was er voor mij geen ‘vuilnisophaler’ meer.
Er was nog maar één koningin: mijn moeder.