Het applaus was oorverdovend. Ik kon niet ademen. Ik kon niet eens mee applaudisseren. Ik zat daar maar, de tranen stroomden over mijn wangen, wetende dat ik nog nooit zo trots was geweest in mijn leven.
Een jaar later gleed ik uit op de veranda terwijl ik een oud tapijt aan het uitkloppen was. Mijn heup begaf het en de pijn was zo scherp en intens dat ik dacht dat ik ter plekke op het beton flauw zou vallen. Ik probeerde overeind te komen, maar de wereld draaide om me heen.
Ik kon alleen maar schreeuwen.
Ik was nog nooit zo trots geweest in mijn leven.
Er was niemand in de buurt.
Ik lag daar bijna twintig minuten voordat mijn buurvrouw, mevrouw Lerner, me hoorde en John riep.
Toen hij aankwam, zat zijn haar in de war en was zijn jas half dichtgeknoopt, alsof hij geen tijd had gehad om na te denken. Hij knielde naast me neer en veegde het vuil van mijn wang.
‘Blijf staan, mam,’ zei hij tegen me. ‘Ik ben hier. Echt waar.’
Na de operatie kon ik wekenlang niet lopen.
John kwam weer bij me wonen, zonder vragen te stellen. Hij maakte elke avond het avondeten klaar, bakte verse scones voor het ontbijt, deed de was en bleef de hele tijd aan mijn zijde tijdens die lange, pijnlijke uren.
« Ik ben hier. Dat beloof ik je. »
Soms las hij passages uit zijn biologieboeken aan me voor. Andere keren zat hij gewoon zachtjes iets te neuriën.
Op een avond bracht hij me een stuk appeltaart met warme vla en ging op de rand van het bed zitten.
« Mam, mag ik je een vraag stellen? »
« Natuurlijk, alles wat je maar wilt, mijn kleine wonder. »
« Mam, mag ik je een vraag stellen? »
« Als er iets met je zou gebeuren… wat moet ik dan doen? Wie moet ik bellen? Andere mensen? »
Ik pakte haar hand en kneep er zachtjes in.
‘Je hoeft niemand te bellen,’ antwoordde ik. ‘Jij bent al de aangewezen persoon om te bellen.’
« Wie moet ik bellen? »
Die avond, nadat John naar bed was gegaan, pakte ik mijn dagboek en paste mijn testament aan. Alles zou naar hem gaan.
Toen ik mijn kinderen over mijn val vertelde, vroeg ik ze om me te komen bezoeken. Ik vroeg ze of iemand zich met mijn medische behandeling of iets anders wilde bemoeien. Niemand reageerde.
Ik heb niet eens een sms’je ontvangen met de beste wensen voor een spoedig herstel.
Niemand reageerde.
John protesteerde toen ik hem vertelde dat hij alles zou erven.
‘Dat hoeft niet,’ zei hij vriendelijk, terwijl hij tegenover me aan de keukentafel ging zitten. ‘Ik heb dit allemaal nooit nodig gehad. Dat weet je.’
Ik keek naar hem. Ik keek naar de man die ik had opgevoed, liefgehad en had zien opgroeien, van een trillend baby’tje tot iemand die nog steeds wist hoe hij zachtaardigheid moest tonen in een wereld die dat zelden biedt.
« Ik heb dat allemaal nooit nodig gehad. »
‘Het is geen kwestie van behoefte,’ zei ik tegen hem. ‘Het is een kwestie van waarheid. Je kwam ter wereld als een geliefde baby, John. Ja, je moeder kon om de een of andere reden niet voor je zorgen. Maar je bent nooit een vervanging geweest in mijn leven, mijn lieveling. Jij was het geschenk dat ik vond… en het geschenk dat ik koester.’
Hij sloot even zijn ogen.
« Ze gaan achter me aan, weet je. Zodra ze erachter komen. »
« Jij bent in mijn leven nooit een vervanging geweest, mijn schat. »
Ik stemde toe. Ik had al afspraken gemaakt. Ik wist hoe vervelend mijn kinderen waren geworden en ik wilde niet dat ze John lastig zouden vallen nadat ik weg was.
De week daarop stuurde mijn advocaat aangetekende brieven naar al mijn kinderen om hen te laten weten dat mijn hele nalatenschap, hoe bescheiden ook , naar John zou gaan. Om verrassingen te voorkomen, waren de brieven voorzien van kleine symbolische gebaren.
Diana zou een zilveren ketting krijgen die ze op zestienjarige leeftijd had bewonderd. Carly zou de glazen vaas krijgen die ze haatte. En Ben zou een oude messing wekker krijgen die hij haatte omdat hij er altijd op tijd door wakker werd.
Ik had alles al gepland.
Dat was alles, niets meer en niets minder .
Hun reactie was snel. Er volgden juridische dreigementen, kwetsende e-mails en een voicemail van Carly die zo luid en agressief was dat John even naar buiten moest om wat frisse lucht te halen.
Later die avond vond ik hem op de achtertrappen, met zijn handen ineengevouwen en zijn ogen gericht op de sterren.
‘Ze zijn boos, mam,’ zei hij zachtjes tegen me. ‘Ik wilde niet dat het uit de hand zou lopen.’
De reactie was onmiddellijk.
Hun reactie was onmiddellijk.