Toen ik met mijn éénjarige zoon in het nieuwe huis trok, dacht ik dat het het begin was van een nieuw, rustig leven.
De eerste dagen waren rustig en normaal.
Maar op de vierde of vijfde dag zag ik een vreemd voorwerp op het tapijt in de slaapkamer. Het leek op een dun, halfdoorzichtig lint dat in een cirkel was gerold.
Ik dacht dat het afval was, misschien een opgedroogd verpakkingslint. Maar toen ik het in mijn handen nam, was het zacht, bijna perkamentachtig, en… vreemd levend. Binnenin had het een duidelijk reliëf van schubben. Ik kreeg het koud.
Ik probeerde rationeel te blijven. “Je weet maar nooit wat er in oude huizen kan gebeuren,” zei ik tegen mezelf. Maar toen begonnen er andere dingen te gebeuren.
‘s Nachts begon ik vreemde geluiden te horen — alsof er iets onder de vloer ritselde. Soms een zacht, nauwelijks hoorbaar gesis.
In het begin dacht ik dat het de buren beneden waren — misschien kinderen of huisdieren. Maar na een paar dagen werden de geluiden sterker. Ze kwamen dichterbij, alsof ze zich onder onze voeten bewogen. Vooral in de badkamer.
Ik begon bang te worden. Mijn zoon sliep in zijn ledikantje, en ik werd vaak ’s nachts wakker om te controleren of alles in orde was.
Op de zevende dag vond ik weer een stukje van dat vreemde “lint”. Deze keer achter de commode in de kinderkamer. Hetzelfde zachte, halfdoorzichtige materiaal. Ik begon informatie op internet te zoeken. Het was… slangenhuid.