« Je hebt dertig seconden om je excuses aan te bieden aan mijn kleinzoon, » zei ik koud en precies.
Wilbur lachte. Een scherpe, venijnige klank. « Ik ben die jongen niets verschuldigd. Als hij mijn regels niet leuk vindt, laat hem dan maar een andere plek zoeken om te wonen. »
« Je hebt gelijk, » zei ik, terwijl mijn besluit vorm kreeg. « Amos, ga je spullen halen. Je gaat met me mee naar huis. »
De stilte was absoluut.
« Je kunt hem niet zomaar meenemen, » fluisterde Leona.
« Kijk maar, » antwoordde ik, terwijl ik een hand op Amos’ schouder legde en hem naar de trap leidde.
« Dat is ontvoering! » riep Wilbur achter ons. « Ik zou je laten arresteren! »
« Succes met uitleggen aan de politie waarom mijn kleinzoon vier uur lang buiten heeft gezeten bij temperaturen rond het vriespunt! » riep ik.
We bereikten Amos’ kamer aan de achterkant van het huis. Het was klein, koud, meer een opslagruimte dan een slaapkamer. Hij pakte snel zijn spullen in een sporttas.
« Amos, denk na over wat je doet, » smeekte Leona vanuit de deuropening. « Dit is je familie. »
« Wat een familie, » mompelde Amos, zijn stem kreeg nieuwe kracht. Hij keek zijn moeder aan, de pijn van drie jaar groeide in zijn ogen. « Mam, hij liet me vorige week in de garage slapen omdat ik een glas in de gootsteen had laten staan. »
Leona’s gezicht vertrok. « Hij… hij heeft hoge eisen. »
« Hij wil dat ik wegga, » zei Amos zachtjes, terwijl hij zijn tas dichtritste. « En dat weet je. »
We gingen naar beneden. Wilbur stond beneden te wachten, zijn gezicht vol woede. « Als je mijn huis verlaat, jongen, kom je nooit meer terug. Nooit. »
« Geen probleem, » zei Amos.
Toen we de kapotte voordeur bereikten, riep Leona nog een laatste keer: « Amos, alsjeblieft. Ik hou van je. »
Hij stopte en keek zijn moeder aan. « Als je van me hield, mam, » zei hij met een heldere en vaste stem, « zou je dit niet laten gebeuren. »
We reden in stilte weg en lieten het perfect ingerichte huis en zijn lelijke geheimen achter. Voor het eerst sinds mijn aankomst leek Amos eindelijk adem te kunnen halen.
« Dank je wel, opa, » zei hij zachtjes.
« Ik had eerder moeten komen, » antwoordde ik, en ik meende het oprecht.
Terug in mijn huis – nu ons huis – was de warmte een zegen. We aten een eenvoudige maaltijd met kip en groenten, en voor het eerst in lange tijd kwam het huis weer tot leven. Terwijl we bij het vuur zaten, stroomde de waarheid van de afgelopen drie jaar uit Amos – de constante controle, de straffen, de angst.
We waren net klaar met het dessert toen er iemand autoritair op de deur klopte. Ik opende het en zag twee politieagenten op de veranda staan, gevolgd door Wilbur en Leona als gieren.
« Agent, deze man heeft mijn stiefzoon ontvoerd, » kondigde Wilbur onmiddellijk aan.
De agenten gingen naar binnen om onderzoek te doen. Wilbur vertelde een verhaal over een nieuwsgierige grootvader en een rebelse tiener. Maar toen de agent zich naar Amos omdraaide, steigerde mijn kleinzoon.
« Ik wilde bij mijn grootvader blijven, » zei hij met vaste stem. Hij vertelde hun alles – over de kalkoen, over het feit dat hij meer dan vier uur buitengesloten zat, over de jaren van mishandeling.
De agent draaide zich naar mijn dochter: « Mevrouw Green, we moeten weten wat er vandaag echt is gebeurd. »
Wilbur wierp haar een waarschuwende blik toe, maar Leona barstte uiteindelijk in tranen uit. Tranen stroomden over haar wangen toen ze alles bevestigde wat Am had gezegd.
« Je hebt de deur op slot gedaan, » zei ze tegen Wilbur, haar stem trillend van hernieuwde moed. « Je zei dat ik hem hoe dan ook niet binnen mocht laten. »
« Leona, hou je mond! » Wilburs masker van beleefdheid brak eindelijk.
« Ik vertel de waarheid, » snikte ze. « Voor het eerst in drie jaar vertel ik de waarheid. »
Dat was alles wat de agenten hoefden te horen. Terwijl ze Wilbur in de boeien sloegen, keek hij Leona boos aan. « Je zult hier spijt van krijgen. Zonder mij ben je niets. »
« Ik zou liever niets zijn dan toekijken hoe jij mijn zoon pijn doet, » antwoordde ze, en op dat moment werd ze de sterke vrouw die ik me herinnerde.
Nadat ze weg waren, zaten we met z’n drieën in de stille woonkamer. Leona huilde, en Amos knielde naast haar neer om haar te troosten. « Wat nu, opa? » vroeg hij me.
« Nu, » zei ik, kijkend naar mijn familie, gebroken maar eindelijk genezend, « nu genezen we. »