Anna kneep gewoon in mijn hand, haar ogen glansden van de tranen die ze niet liet vloeien. « Hij is een goede man, Sarah. En jij bent een goede dochter. Dat kon ik niet laten gebeuren. »
Mijn laatste woord, mijn laatste gedachte over de kwestie, was een stil woord, een vonnis uitgesproken in de stilte van mijn eigen geest, terwijl ik naar de lege stoel keek waar mijn broer had gezeten. « Hij wilde vaders geld om zijn schulden te betalen. Hij was bereid onze vader te vermoorden en mij erin te luizen om het te krijgen. Maar hij vergat het enige dat zijn geld nooit kon kopen: de loyaliteit van een goed en fatsoenlijk mens. En die drie knipperingen… die waren niet zomaar een waarschuwing. Ze waren zijn oordeel. »
Anna werd de permanente, particulier gefinancierde verzorger van mijn vader, een geliefd en beschermd lid van ons inmiddels veel kleinere gezin. Ik beschermde mijn vader, ik beschermde het huis en ik beschermde onze nalatenschap. Mark daarentegen zou nu de koude, harde tralies van een gevangeniscel trotseren, een rechtvaardige en passende erfenis voor zijn meedogenloze, onvergeeflijke misdaad.