Ondanks de maatschappelijke waarschuwingen over het gevaar van vreemden, zag ik een crisissituatie die verder ging dan alleen zorgen over mijn persoonlijke veiligheid. Ik bood noodopvang aan en bracht Laura en haar zoon naar mijn huis met airconditioning. Als moeder begreep ik de intense paniek die je voelt als je je kind niet kunt beschermen tegen de kou. Laura’s verhaal was er een van ongelukkige timing: een lege telefoonbatterij en een verkeerd begrepen dienstregeling van het openbaar vervoer hadden een routinebezoek aan het huis van haar zus veranderd in een potentieel levensbedreigende situatie.
Binnen in mijn huis verschoof de ‘sociale dynamiek’ van ‘interactie met vreemden’ naar ‘gemeenschappelijke empathie’. Ik bood ‘voedingsondersteuning’ en een ‘veilige slaapomgeving’ en was getuige van de ‘diepe uitputting’ van een moeder die ‘in overlevingsmodus’ had gefunctioneerd. Ik herkende mezelf in haar – de ‘schaamte om hulp nodig te hebben’ en de ‘onwrikbare toewijding’ aan de veiligheid van haar kind. Na een ‘nacht van gedeelde veiligheid’ regelde ik haar ‘vervoer’ naar een ‘lokaal openbaarvervoersknooppunt’ waar ze zich weer bij haar familie kon voegen. Ik beschouwde deze ‘daad van vriendelijkheid’ als een ‘afgesloten transactie’, een ‘morele plicht’ die tijdens de ‘feestdagen’ was vervuld.