Ik pakte mijn eigen sleutels – die ik jaren geleden van mijn oma had gekregen – en opende de voordeur waar Ben zo arrogant over had geklaagd. Het slot draaide soepel. Ik duwde de deur open. Het huis zuchtte, een vertrouwde geur van cederhout en oude boeken overspoelde ons.
« O, Anna, » huilde mijn moeder, terwijl ze me in de deuropening omhelsde. Haar lichaam trilde van de bevrijding van een angst die ze al jaren met zich meedroeg. « Dank je wel. Je hebt het huis gered. »
« We hebben meer gered dan alleen het huis, mam, » zei ik, terwijl ik haar stevig vasthield en het vertrouwde, massieve hout van de veranda onder mijn hand voelde. « We hebben je waardigheid gered. We hebben oma’s nalatenschap gered. »
Ik keek rond in de woonkamer, naar het comfortabele, vertrouwde meubilair, de foto’s op de schouw, het oude, comfortabele bouwwerk dat de plek was geweest van zoveel liefde en zoveel recente, berekende pijn. Het was van ons. Het was veilig. We hadden niet zomaar een eigendomsakte teruggewonnen; we hadden onze basis teruggewonnen. De strijd was niet gewonnen met woede en hysterie, maar met vooruitziende blik, juridische precisie en de onwrikbare, stille vastberadenheid van familieloyaliteit – de ware soort.