Het voelde alsof iemand alle lucht uit mijn longen trok.
Ik scrolde verder. Tientallen berichten. Verwijderde foto’s. Resten van gesprekken. Alles zorgvuldig gewist. Maar niet helemaal.
Het pijnlijkst waren de spraakberichten. Een vrouwenstem. Jong. Zacht.
“Ik hou van je. Ik trek dit niet meer. Of ik, of het stopt.”
Het pijnlijkst waren de spraakberichten. Een vrouwenstem. Jong. Zacht.
“Ik hou van je. Ik trek dit niet meer. Of ik, of het stopt.”
Ik begon te huilen. Stil. Oncontroleerbaar.
’s Ochtends keek ik anders naar hem. Hij sliep rustig, alsof er niets aan de hand was. In de keuken maakte ik koffie. In stilte. En toen besefte ik — deze man ken ik niet meer. Misschien heb ik hem nooit gekend.
’s Middags zei ik het gewoon:
— “Wie is ‘D.’?”
Hij zweeg. Een seconde. Twee.
— “Het is niet wat je denkt.”
— “O nee? Dat je me maanden hebt voorgelogen? Dat je een tweede leven leidde?”
— “Het is gewoon… gebeurd. Ik heb het niet gepland.”
— “Nee. Jij koos hiervoor. Elke dag. Stap voor stap.”
Hij ontkende niet. Hij sloeg zijn ogen neer.