John schraapte zijn keel. ‘Als executeur kan ik bevestigen: de bezittingen zijn al overgedragen. De kluis waar u het over had, is leeg. De andere—’ hij keek me aan, ‘—is volledig van haar.’
De familie barstte opnieuw in woede uit, maar dit keer was het anders. Geen woede, maar wanhoop. De zoon stapte naar voren, zijn toon plotseling stroperig.
‘Luister… misschien zijn we niet goed van start gegaan. Je wilt al die problemen eigenlijk niet. Wat dacht je ervan om de kosten te delen? Vijftig-vijftig?’
De dochter mengde zich in het gesprek, met een trillende stem: « Alsjeblieft. Wij zijn haar kinderen. Sluit ons niet buiten. Ze bedoelde het niet om ons volledig te negeren. »
Even staarde ik hen aan – deze mensen die hun moeder in eenzaamheid hadden laten wegkwijnen. En toen, langzaam, verscheen er een glimlach op mijn gezicht.
‘Nee,’ zei ik zachtjes maar vastberaden. ‘Ze heeft haar keuze gemaakt. En voor één keer zag iemand me eindelijk.’
De agenten begeleidden het gezin naar buiten terwijl ze vloekten en met rechtszaken dreigden. Maar ik hoorde ze nauwelijks. Het enige wat ik hoorde was de stem van mevrouw Patterson, die in mijn hart nagalmde: Ze is gebleven.
Die nacht opende ik de tweede kluis. Er zat meer in dan alleen geld of eigendomsbewijzen. Er waren foto’s van ons samen, een ketting die ze altijd droeg, en een briefje in haar handschrift:
“Jij hebt me het gezin teruggegeven dat ik kwijt was. Nu geef ik jou het leven dat je verdient. Leef het ten volle – voor ons allebei.”
Mijn zicht werd wazig door de tranen. Voor het eerst in jaren voelde ik me niet alleen.