Het meisje, eigenlijk een vrouw, hoewel ze zich vaak een meisje voelde dat huis speelde, voedde een Birmese python op met de naam Safran. De slang was drie jaar geleden in haar leven gekomen, een golvend lint van bleek goud en ivoor, en had zich snel om het midden ervan opgerold. Voor haar was Safran geen huisdier; Ze was een stille, mooie kamergenoot, een levende sculptuur die ademde.
Haar familieleden, vooral haar oudere nicht Lira, zouden hun neus rimpelen tijdens vakantiediners. ‘Wees voorzichtig met dat ding, Anya,’ waarschuwde Lira, haar stem doorspekt met een mengeling van bezorgdheid en afkeer. « Je kunt een roofdier niet domesticeren. Het is geen kat. »
Maar Anya glimlachte alleen maar, een serene, ietwat superieure glimlach die ze reserveerde voor degenen die het niet begrepen. « Ze is geen ‘ding’, ze is Safran. Ze is helemaal tam. Ze houdt van me, en ze zou me nooit, maar dan ook nooit pijn doen. »
Jarenlang leek het erop dat Anya gelijk had. Safran was een rustige, voorspelbare aanwezigheid in haar rustige appartement. Maar toen, na een tijdje, begon de slang zich vreemd te gedragen, en het mooie, stille ritme van hun leven samen begon te voelen als het tikken van een klok die aftelde naar iets vreselijks.
De eerste verontrustende eigenaardigheden begonnen zo subtiel dat ze gemakkelijk te negeren waren. Safran, een wezen met een vraatzuchtige en punctuele eetlust, stopte met eten. Anya zou haar een opgewarmde, ontdooide rat aanbieden, die verleidelijk bungelt, maar de python zou gewoon haar hoofd wegdraaien, haar zwarte, niet-knipperende ogen toonden geen interesse. ‘S Nachts begon een nieuw ritueel. Safran duwde het deksel van haar terrarium open – Anya had nooit de moeite genomen om het op slot te doen – en kroop bij haar in bed. Ze strekte haar volle, formidabele lengte uit langs Anya’s lichaam, haar stompe hoofd rustte op Anya’s schouder, haar staart zwaaide langs haar enkels. Het voelde in het begin als een diepe daad van vertrouwen.
Toen begon het inpakken. Soms werd Anya wakker en zag ze Safran in een losse, zware lus om haar middel gewikkeld. De slang zou volkomen stil zijn, dus toch voelde het alsof ze ribben telde en de ruimte inschatte die ze innam. Overdag koos Safran een koel stukje van de hardhouten vloer bij het bed, precies de plek waar Anya’s blote voeten elke ochtend landden. Ze zou daar uren blijven liggen, het puntje van haar staart gaf een nauwelijks waarneembare schok, haar blik gericht op het zachte op en neer gaan van Anya’s borstkas.
En dan waren er de gedempte ‘knuffels’. De python kroop langs Anya’s lichaam omhoog terwijl ze op de bank las, liet haar zware hoofd net onder haar sleutelbeen rusten en raakte de zachte huid van haar keel aan met haar gevorkte, zwarte tong. Anya, gevangen in het web van haar eigen verhaal, lachte zachtjes. « Oh, geef je me nu kusjes? » fluisterde ze dan.
Maar het onbehagen was een zaadje en het begon te ontkiemen. Ze begon vaker in het holst van de nacht wakker te worden, een oerinstinct dat schreeuwde dat er iets mis was. Het was het gewicht. Het pure, passieve, beklemmende gewicht van de slang op haar borst, waardoor elke ademhaling een bewuste inspanning is.
Het breekpunt kwam op een dinsdag. Anya werd wakker met een zucht, niet van het gewicht, maar van een geluid dat ze Safran nog nooit eerder had horen maken: een scherp, explosief gesis, vlak naast haar oor. De slang lag opgerold op het kussen naast haar, haar hoofd omhoog, haar ogen glinsterden in het maanlicht. Het was geen geluid van genegenheid. Het was een geluid van frustratie. Van gedwarsboomde bedoelingen. Op dat moment wist Anya dat ze niet langer kon doen alsof. Het was tijd om naar de dierenarts te gaan.
It was there she would learn something terrible about the snake. And it was there she would finally understand how profoundly dangerous it is to mistake obsession for love, and to keep a wild, calculating beast in your home.
The vet’s office smelled of iodine, antiseptic, and the faint, unmistakable tang of cat pee. Anya stood with her arms crossed tightly over her chest, a useless form of self-defense, while Dr. Al-Hadi, a man with kind eyes and the calm, steady hands of a bomb disposal expert, examined Safran. He looked like someone who had seen everything the animal kingdom could offer, twice. But the moment he lifted Safran’s heavy midsection, his fingers probing gently along her spine, his eyebrows pulled into a tight, troubled line.
“She’s not sick,” he said, his voice quiet and measured. “She’s fasting.”
Anya blinked, the word not quite registering. “Fasting? Like, on purpose? But why?”