
Het was vroeg en bitter koud toen ik de man zag zitten bij de ingang van de supermarkt beneden. Hij zag er ouder uit dan hij waarschijnlijk was, met gebogen schouders, trillende handen en vermoeide ogen die eerder wezen op jarenlange vermoeidheid dan op één slechte nacht.
Hij vertelde dat hij veteraan was en vroeg zachtjes of ik wat wisselgeld had. Dat had ik niet. Wat ik wel had, lag boven. Ik ging terug, pakte Nathans jas van de kapstok en bracht hem zonder er verder over na te denken naar beneden.
De man staarde er even naar voordat hij het aannam, alsof de warmte meer inhield dan alleen stof. Ik vertelde het mijn kinderen niet. Ik zei tegen mezelf dat het maar een jas was. Maar verdriet heeft de neiging te beseffen wanneer er iets ontbreekt.