Vandaag had ik afgesproken om te lunchen met vrienden van mijn kunstles. Morgen vlieg ik naar IJsland om het noorderlicht te zien. Volgende week begin ik aan een workshop creatief schrijven die ik altijd al eens wilde volgen.
Ik was tweeënzeventig jaar oud. En voor het eerst in mijn leven leefde ik volledig voor mezelf. Niet voor Bernard. Niet voor Garrison. Voor mezelf.
En het voelde als vrijheid.
Het uitzicht vanaf mijn balkon strekte zich eindeloos uit – de stadslichten begonnen te twinkelen toen de zon achter Camelback Mountain onderging. Ik schonk mezelf een glas wijn in en keek hoe de lucht oranje, roze en paars kleurde.
Ergens daarbuiten leerde mijn zoon dat liefde niet iets is wat je als vanzelfsprekend kunt beschouwen. Dat mensen – zelfs moeders – grenzen hebben aan wat ze kunnen verdragen.
Ik hoopte dat hij zijn les goed had geleerd. Ik hoopte dat hij de man was geworden die hij in die brief had beloofd te zijn.
Maar of hij het nu wel of niet deed, het zou me niet uitmaken.
Omdat ik eindelijk de allerbelangrijkste les had geleerd: dat genoeg van jezelf houden om afstand te nemen van mensen die je niet waarderen, niet egoïstisch is.
Het is een kwestie van overleven.
En soms is dat de enige manier om echt te leven.