Na het doctoraat ging het leven sneller. Ik gaf les, publiceerde, stichtte een gezin. Tatay Ben is met pensioen. Hij had een groentetuin, hield een paar kippen, belde me zonder specifieke reden. « Gaat het wel, mijn kind? »
Ik heb beloofd snel terug te komen. Tijd, een leugenaar, leek oneindig.
Op een avond kwam het telefoontje. Tatay Ben was achter het huis ingestort, slachtoffer van een hartaanval. Het was te laat.
Ik kwam niet terug om te bezoeken, maar om degene te begraven die mij had opgevoed. Voor zijn kist zag ik zijn handen, nog steeds getekend door het werk. Degenen die fietsen hadden gerepareerd, sandalen hadden genaaid, verkreukelde biljetten hadden geteld.
De buren vertelden over zijn stille gebaren, zijn discrete hulp, zijn stille vrijgevigheid. Toen begreep ik dat hij veel meer had opgebouwd dan alleen mijn leven.
Maanden later gaf ik nog steeds les. Op een avond repareerde ik het kapotte speelgoed van mijn zoon. Hij keek me bewonderend aan. « Je bent sterk, pap. » Ik glimlachte. « Ik had een goede leraar. »
Soms wordt mij gevraagd waar ik vandaan kom. Ik antwoord simpelweg:
« Mijn vader was bouwvakker. Hij heeft nooit een huis voor me gebouwd. Hij liet noch land noch geld na. »
Ik pauzeer.
« Maar hij bouwde iets duurzamers. Hij heeft mij gebouwd. »
En dit is de grootste les: ik heb jaren geprobeerd een toekomst op te bouwen die zijn offers waarmaakte, zonder te beseffen dat hij zelf het meest kostbare — en het meest kwetsbare — werk was.