De eerste en enige aanraking
De zijdeur ging open en een jonge vrouw stapte binnen. Ze was bleek maar beheerst, een pasgeborene die dicht tegen haar borst was gewikkeld. De afgevaardigden aarzelden, maar de rechter wenkte hen naar voren. De handboeien klikten open. De polsen van de man waren gemarkeerd, maar zacht toen hij zijn hand uitstak naar het kind.
De baby paste in zijn armen, alsof het altijd al de bedoeling was dat ze elkaar daar zouden ontmoeten. ‘Het spijt me,’ fluisterde de vader, terwijl zijn tranen nu vrijelijk vielen. « Vergeef me dat ik er niet ben. »
De kamer hield zijn adem in. De rechter leunde naar voren. Toen, zo plotseling voelde het alsof de wereld kantelde, het kleine lichaampje van de baby kwam stil.
De moeder hapte naar adem. Een hulpsheriff bewoog zich naar hen toe. Maar de vader raakte niet in paniek. Zijn handen, ooit ruw van het werk en de fouten, draaiden stabiel en zeker.
« Het is oké, » mompelde hij. « Je bent veilig. »
Hij paste de positie van de baby aan – zachtjes gewiegd in een « C »-greep – en trok met twee vingers een zachte lijn langs de ruggengraat. Hij had dit geleerd in een ouderschapscursus in de gevangenis, gegeven door een gepensioneerde verpleegster die elke donderdag drie uur reed om mannen te laten zien hoe ze voor pasgeborenen moesten zorgen.
Een hoest. Dan nog een. En plotseling het zoetste geluid – een gejammer, eerst dun, toen sterker, levend.
Een golf van opluchting ging door de rechtszaal. Zelfs de ogen van de deurwaarder glinsterden. De moeder bedekte haar mond en beefde. De rechter leunde achterover en fluisterde: « Godzijdank. »
De man huilde alleen maar zachtjes, hield zijn zoon dicht tegen zich aan en liet de kleine hartslag de zijne stabiliseren.