‘Je hebt me,’ zei ik. ‘En vanaf nu gaan we elke tiende van de maand niet meer naar de bank. Dan halen we pizza.’
Beatrice glimlachte. Het was een zwakke, trillende glimlach, maar het was de eerste echte glimlach die ik in jaren had gezien.
We reden Blackwood uit terwijl de zon onderging. Ik keek in de achteruitspiegel. Lena sliep in haar autostoeltje. Beatrice keek naar het voorbijtrekkende landschap, haar hand beschermend op Lena’s knie.
De gouden kooi was verdwenen. Het schuldgevoel was verdwenen. We waren blut, we waren getekend door het leven, maar toen we de snelweg richting het oosten opreden, wist ik één ding zeker.
We waren vrij.