Toen draaide de man zich naar ons toe. Zijn gezicht was niet identiek, maar de gelijkenis was zo treffend dat het voelde alsof we de schaduw zagen van iemand die we hadden begraven.
Met tranen in haar ogen legde moeder het eindelijk uit. De man was James – de tweelingbroer van onze vader. We waren verbijsterd. We hadden nog nooit van hem gehoord. Ze vertelde dat ze James al kende voordat ze papa ontmoette. Ze hadden een intense en betekenisvolle relatie gehad, maar op een dag verdween hij zonder een woord te zeggen. Papa kwam daarna in haar leven en bood haar steun, vriendelijkheid en liefde. Jaren later biechtte ze hem alles op. Hij vergaf haar – maar niet zijn broer. James’ verraad was iets wat hij nooit kon accepteren en hij stond erop dat James voorgoed uit ons leven zou blijven.

Nu, tientallen jaren later, was James teruggekomen. Hij vroeg om vergeving en hoopte de familie te ontmoeten die hij nooit had gekend. Mijn broer en ik luisterden zwijgend, verscheurd tussen medeleven en wrok. Uiteindelijk vertelden we hem ronduit dat hij niet kon blijven – niet nu zijn aanwezigheid wonden heropende die nog maar nauwelijks geheeld waren. James knikte, zei niets en liep de deur uit.