Het bleek dat Doña Carmen alles vanaf het begin had gepland:
Ze had een notarieel geregistreerde volmacht, een geluidsopname van de overhandiging van het geld, bankdocumenten van de transactie,
en had een formele klacht ingediend bij de autoriteiten — waarin ze haar zoon en schoondochter beschuldigde van het misbruiken van familievertrouwen voor financieel eigen gewin.
Toen het paar begon te ruzieën, toonde de agent een gerechtelijk bevel en een decreet tot invordering van hun bankrekeningen.
Het huis werd diezelfde dag verzegeld — omdat het nog steeds op naam van Doña Carmen stond, en zij nooit enig eigendomsoverdrachtsdocument had ondertekend.
Doña Carmen stapte rustig in de politiewagen — niet als verdachte, maar als klager, begeleid om de documenten van haar zaak te ondertekenen.
Voordat ze instapte, draaide ze zich om en sprak een zin uit die iedereen de rillingen bezorgde:
— „Dacht je echt dat je je eigen moeder kon bedriegen? Ik heb je het leven gegeven… en ik wist precies op welke dag je je tegen mij zou keren.”
„Goed zijn betekent niet dat je dom bent.
Er zijn moeders die zwijgen — maar ze zullen nooit toestaan dat ze levend worden begraven onder de woorden: ‘Het is je zoon.’”