De stem was niet luid, maar sneed door de kamer met een autoriteit die iedereen deed stoppen, inclusief de bewakers. Lawrence Carter, de legendarische concertpianist, een man wiens teruggetrokken genie hem tot de meest gewilde artiest ter wereld maakte, en tevens de eregast van de avond, liep naar hen toe. Hij observeerde het kleine, uitdagende meisje met een professionele, bijna afstandelijke nieuwsgierigheid. Hij raakte niet bewogen door medelijden, maar was geïntrigeerd door haar lef, haar pure, onvervalste lef. Eleanor Davenport in haar eigen balzaal onder ogen komen, vergde een soort moed die hij in jaren niet had gezien.
« Mevrouw Davenport, » zei hij, met een kleine, onleesbare glimlach op zijn lippen. « Het thema van vanavond, als ik me niet vergis, is ‘Kansen voor de jeugd’. Een nobel doel. » Hij zweeg even en liet zijn blik over de ongemakkelijke, met juwelen bezette menigte glijden. « Waarom doen we niet gewoon even wat we prediken? Laten we deze jonge vrouw haar kans geven. » Hij keek het meisje recht aan. « Laat haar één nummer spelen. »
Mevrouw Davenport zag eruit alsof ze vergif had ingenomen. Ze zat gevangen in de vergulde kooi van haar eigen publieke welwillendheid. Voor de ogen van de invloedrijkste donateurs van de stad en een dozijn verslaggevers van de societypagina’s kon je haar niet zien weigeren een « kans » te geven aan een « jongere ». Ze forceerde een strakke, broze glimlach. « Natuurlijk, Lawrence. Wat… charmant van je. » Ze gebaarde groots naar de prachtige Steinway-vleugel op het podium, een blik van verveelde minachting op haar gezicht. Ze zag de publieke vernedering van het meisje al aankomen, de onhandige, vals gezongen versie van « Chopsticks » die een perfecte, amusante anekdote zou vormen voor haar volgende lunch. « Het podium is helemaal van jou, schat, » zei ze tegen het meisje, haar stem druipend van neerbuigendheid.
III. “Elena’s slaapliedje”
Het meisje, wiens naam niemand de moeite had genomen te vragen, liep naar het podium. Ze liet zich niet intimideren door de honderden ogenparen die haar bij elke stap volgden. Ze negeerde het gefluister, het gegiechel, het woud van opgeheven telefoons, klaar om haar mislukking vast te leggen. Ze liet zich op de gepoetste, onmogelijk lange pianokruk glijden, haar versleten sneakers raakten nauwelijks de sierlijke koperen pedalen. De hele zaal wachtte, een collectieve ademtocht ingehouden in afwachting van een grap, een spektakel.
Ze plaatste haar kleine, vuile vingertjes op de smetteloze ivoren toetsen. Ze sloot haar ogen een lang moment, alsof ze zichzelf wilde herpakken, en toen begon ze.
Het geluid dat de kamer vulde, was geen kinderliedje. Het was een melodie van adembenemende, hartverscheurende complexiteit, een compositie vol verfijnd, beklijvend verdriet dat onmogelijk vergezocht leek voor een kind. Het was een slaapliedje, maar dan een duister, complex liedje, vol complexe akkoordprogressies, een melancholische linkerhandmelodie en een rauwe, volwassen angst die de hele balzaal deed verstommen. Het was een meesterwerk van verborgen, gekwelde genialiteit, een lied dat over liefde en verlies sprak met een diepgang die niemand in de kamer ooit kon bevatten.
Op de eerste rij spatte een champagneglas op de marmeren vloer, het geluid onnatuurlijk luid in de plotseling heilige stilte. Mevrouw Davenport, haar gezicht zo wit als een laken, staarde naar het podium, haar perfect gemanicuurde hand trilde bij haar keel, haar knokkels wit.
Aan de andere kant van de kamer kwam Lawrence Carter wankelend overeind en stootte daarbij zijn eigen stoel om. Zijn ogen waren wijd opengesperd van geschokte, pijnlijke herkenning, zijn gezicht een masker van ongeloof en een pijn zo intens dat het leek alsof hij fysiek was geslagen.
Ze kenden dit liedje allebei. Het was een geest, een geheim dat ze allebei tien jaar geleden hadden begraven, nu weer tot leven gewekt door de handen van een klein, vies kind.
IV. “Het lied dat je stal”
Het meisje, Amelia, maakte het stuk af, de laatste, hartverscheurende noot hing als een onuitgesproken beschuldiging in de doffe, zware lucht van de balzaal. Ze boog niet. Ze glimlachte niet. Ze liet de stilte gewoon vallen, haar smalle schouders op en neer bewegend met de inspanning van haar optreden.
Lawrence Carter was de eerste die in beweging kwam en liep als in trance naar het podium, zijn lange, elegante pas gereduceerd tot een struikelende, aarzelende schuifeling. Zijn stem, toen hij sprak, was een schorre, schorre fluistering. « Kind… waar… hoe ken je dat slaapliedje? Het is nooit gepubliceerd. Het… het was een privéstuk. Een geschenk. »
Amelia gaf hem geen antwoord. Haar vurige blik was gericht op één persoon, en één persoon alleen. Ze stond op van de pianokruk, liep naar de rand van het podium en wees met een trillende, beschuldigende vinger naar de grote filantroop van de stad.
« Mevrouw Davenport! Herkent u het? » riep ze, haar stem brak van verdriet en woede die jaren in de maak waren geweest.
Mevrouw Davenport, die wanhopig probeerde haar kalmte te hervinden, de afbrokkelende façade van haar kalmte te herstellen, sputterde: « Ik… ik heb geen idee waar je het over hebt. Het is een… een lieflijk liedje, voor een straatschoffie. »
« HET IS ELENA’S WIEGELIEGGESCHIED! » schreeuwde Amelia, de naam scheurde uit haar keel als een oerkreet. Tranen van woede en een leven vol pijn stroomden nu over haar besmeurde gezicht. « Het laatste liedje dat mijn moeder, Elena Ruiz, ooit schreef! Dat liedje dat jij in haar bureau vond! Dat liedje dat jij hebt gestolen… vlak nadat je haar had ontslagen, ons uit je appartement had gezet en ons met niets had achtergelaten! »
V. “Mijn student, mijn verloofde, mijn dochter”
De balzaal barstte los in chaos. De pers, die het society-schandaal van de eeuw rook, stormde naar voren, hun camera’s flitsten als stroboscopen, hun microfoons uitgestoken als wapens.