« Ze wil dat je hier gaat graven, » zei hij.
Jonas knipperde met zijn ogen.
-WHO?
“Eiland,” antwoordde Sophie eenvoudig.
Hij aarzelde, maar iets in zijn zekerheid overtuigde hem.
Ze groeven samen.
En daar, in een roestige blikken doos, lag een opgevouwen stuk papier.
Het handschrift was onmiskenbaar dat van Isla.
‘Papa,’ zei hij, ‘de engel heeft me verteld dat ik niet volwassen zal worden, maar dat er op een dag een klein blond meisje zal komen.
Ze zal mijn lied zingen en je redden als je gewond bent. Geloof haar alsjeblieft. Wees niet verdrietig – ik zal altijd met je meerijden.
Jonas viel op zijn knieën, tranen stroomden over zijn verweerde gezicht.
Sophie omhelsde hem en fluisterde:
—Hij vindt je rode motor mooi. Hij wilde er altijd al een voor je hebben.
Hij keek haar verbaasd aan.
Vlak voor het ongeluk had hij stiekem een rode Harley gekocht, Isla’s lievelingskleur.
Ik heb het nog nooit aan iemand verteld.
Het nieuws over de ‘wonderjongen van Route 27’ verspreidde zich door de motorwereld en daarbuiten.
Sommigen lachten erom en noemden het toeval, een kinderlijke fantasie, een illusie.
Maar zij die erbij waren geweest, die Sophie hadden zien knielen, gehuld in bloed en pailletten, terwijl ze met haar kleine handjes de dood tegenhield, kenden de waarheid.
Soms hebben engelen geen vleugels.
Soms dragen ze glimmende jurkjes en oplichtende sneakers.
Soms brengen ze de stemmen van degenen die al vertrokken zijn.
En soms, als de motoren in de ondergaande zon brullen, zweert Jonas dat hij de kleine armpjes van zijn dochter weer om zijn middel voelt.
Sophie, inmiddels wat ouder, glimlacht alleen maar als hij het haar vertelt.
—Hij rijdt vandaag met je mee, toch?
En hij knikt, zijn hart is lichter.
Dat is altijd zo.