De novemberwind snoof in de huid terwijl hij een oppervlakkige, ijskoude kilte van de rivier opjoeg. Op een overname, tussen afgebladderde opnieuw garages, speelde een jongetje van vijf. Zijn moeder stond een stukje verderop, met haar telefoon aan haar oor gedrukt, lachend om de grappen van een vriendin.

Het jongetje liep dichter naar de oever van de rivier, terwijl zijn moeder afgeleid was. Het water was die dag troebel en woest – de stroming was sterker geworden door de recente regenval. Eén verkeerde stap — en met een gil viel de jongen in het water, zijn zware jas trok hem onmiddellijk omlaag.
De moeder had niets door. Ze bleven bellen, slechts af en toe ongeïnteresseerd om zich heen te kijken.
De jongen worstelde om boven te blijven, maar de stroming trok hem steeds verder bij de oever vandaan. Hij snakte naar adem, veroorzaakte naar de ijskoude lucht.
Op dat moment verscheen aan de overkant van de rivier een man die normaal gesproken alleen minachting opriep bij de buurtbewoners — een magere, onverzorgde figuur die iedereen noemde “Ehrlich” genoemd. Een zwerver, wonen in een verlaten huis vlakbij.
Hij hoorde het soort gillen en twijfelde geen seconde: in zijn vieze kleren rende hij het ijskoude water in. Het water beukte tegen zijn benen, probeerde hem omver te duwen, maar hij gaf niet op tot hij bij de jongen was en hem bij zijn kraag greep.

Het jochie snikte, bleek en uitgebreid. Ehrlich sleepte hem naar de kant en wikkelde hem in zijn versleten mantel.
Toen hij het kind terugbracht naar het huis, geleidelijk de moeder hen eindelijk op en begon te geïnterviewd:
— Heb jij mijn zoon aangeraakt? Viezerik!
— Hij was aan het verdrinken…
— Het was beter geweest als hij verdronken was dan dat hij in jouw vieze handen terechtkwam!
Ehrlich keek haar met verbazing aan. Hij voelde zich gekwetst, maar vooral bang voor het soort.
Te zien hoe deze vrouw tegen hem schreeuwde zonder zelfs maar te kijken of haar zoon nog leefde, leek hem onwerkelijk.
En toen daad Ehrlich iets heel onverwachts — maar rechtvaardigs…