Na de hoorzitting wachtte ze me op in de gang. Haar gezicht was mager, haar ogen brandden van een uitdagende pijn. « Je denkt dat je hebt gewonnen, nietwaar? » had ze uitgespuugd. « Je denkt dat je met je geld alles kunt kopen. »
‘Ik heb hem niet gekocht,’ had ik geantwoord, mijn stem zacht. « Ik hield van hem. Ik gaf hem een thuis toen jij dat niet kon. Dat is alles. »
Mijn leven nu is er een die ik nooit had kunnen plannen of voorspellen. Het is een leven van PTA-vergaderingen, van het bouwen van uitgebreide Lego-kastelen, van het lezen van verhaaltjes voor het slapengaan over dappere ridders en vriendelijke draken. Mijn bedrijf is nog steeds succesvol, maar het is niet langer het centrum van mijn universum. Mijn zoon is. Hij is mijn nalatenschap. Niet een kind van mijn bloed, maar een kind van mijn hart, een kind dat me werd gebracht door de hoop van een wanhopige moeder op een koude en regenachtige nacht.
Soms, als Aaron slaapt, zit ik in mijn rustige huis en denk ik na over de vreemde, onvoorspelbare stromingen van het leven. Ik denk aan Miranda, die langzaam, pijnlijk, beter wordt in een rustige faciliteit in de staat. Ik denk aan de vrouw wiens naam ik nooit heb gekend, en ik bid dat ze vrede heeft gevonden. En ik denk aan mijn vader, en zijn obsessie met een erfenis van macht en geld. Hij had het mis. Een erfenis gaat niet over wat je bouwt; Het gaat erom van wie je houdt. Ik ging op zoek naar een erfgenaam van mijn fortuin. In plaats daarvan vond ik een zoon die de erfgenaam van mijn hart werd. En dat, zo ben ik me gaan realiseren, heeft me de rijkste man ter wereld gemaakt.