« Clara, we moeten de politie bellen. Onmiddellijk! » hield hij vol, zijn stem werd met elk woord luider. « Dit is een plaats delict. We weten niet wat het is, maar het is iets. Die vrouw – ze zou een crimineel kunnen zijn, een drugsverslaafde, wat dan ook! We kunnen niet zomaar een baby afpakken van een volslagen vreemde die het woord ‘elimineren’ heeft genoemd. Dit is ontvoering! Of op zijn minst zijn we medeplichtig aan… aan God weet wat! »
Hij bleef staan, zette zijn voeten neer en de officier van justitie in hem nam het over. « Juridisch gezien zijn wij aansprakelijk voor de veiligheid van dit kind en voor welke misdaad die vrouw ook betrokken was. Onze enige juiste, onze enige verstandige handelwijze is om aangifte te doen. » Dit was de veilige, logische keuze, ingegeven door een leven lang vertrouwen in de systemen die ontworpen zijn om de maatschappij te beschermen.
Ik hield de baby dichter tegen me aan en voelde de zwakke, fladderende hartslag tegen mijn borst. Ik pakte een hoekje van de deken en raakte zijn zachte wang aan. Op dat moment overwon de diepe onschuld en absolute kwetsbaarheid van de baby elk greintje verstand dat ik bezat. Het jarenlange verlangen kristalliseerde zich tot één enkele, felle, beschermende gedachte.
« We moeten hem beschermen, Ethan, » fluisterde ik, mijn stem dik van een emotie die ik mezelf al jaren niet meer had toegestaan. Dit was de morele keuze, de keuze die me werd ingegeven door mijn lang onderdrukte moederlijke kern. « Ze kwam naar ons toe. Ze vertrouwde ons. Heb je haar ogen gezien? Dat was geen crimineel. Dat was een doodsbange moeder. »
« Terreur maakt haar niet gelijk! » kaatste hij terug, zijn stem echode door de kleine hut. « We hebben geen idee wie ‘zij’ zijn! Het zou een voogdijzaak kunnen zijn! Het zou een bende kunnen zijn! We moeten dit melden! Het is de wet, Clara! De wet is er voor precies dit soort situaties! »
Ik ontmoette zijn wanhopige blik, de adrenaline van het moment scherpte mijn geest en deed me het schaakbord zien met een helderheid die hij niet kon. « Nee. Nog niet. Denk na, Ethan. Ze zei: ‘Bel de politie niet.’ Waarom zou ze dat zeggen, tenzij de politie nutteloos of medeplichtig is? Als de mensen die dit schatje achtervolgen machtig genoeg zijn om zonder angst te opereren in een sneeuwstorm als deze, zijn ze machtig genoeg om de eerste de beste agent uit een klein stadje die ze naar onze deur sturen, uit te schakelen. Om hulp roepen zou wel eens zijn doodvonnis kunnen tekenen, en dat van ons. We zwijgen. We houden hem veilig. Tenminste voor vannacht. »
Onze tegengestelde waarden botsten met de kracht van een donderslag: Ethans onwrikbare toewijding aan de rechtsstaat stond in strijd met mijn nieuwe, felle toewijding aan een hogere, menselijkere wet. We bevonden ons in een dubbel isolement: door de storm afgesneden van de wereld, en nu, uit vrije wil, afgesneden van het enige systeem waarop we ooit hadden vertrouwd: de wet zelf.
De discussie woedde wat een eeuwigheid leek, ons gefluister scherp en fel tegen de achtergrond van de huilende wind. Uiteindelijk, uitgeput en doodsbang, kwamen we overeen tot een fragiel compromis: we zouden niets doen tot de ochtend. We zouden wachten tot de storm voorbij was, tot de wereld terugkeerde. Maar de wereld die terugkeerde, zou niet meer zijn zoals we die kenden.