Toen stak een van de moeders, een slanke blondine in een donkerblauwe jas, haar hand op.
« Emma… het spijt me. Mijn zoon had het ook over ‘arme kinderen’. Nu weet ik dat hij Lili bedoelde. Ik zal met hem praten. En bedankt voor die woorden. Je hebt onze ogen geopend. »
Er volgden meer stemmen: « Je hebt gelijk », « Dat wisten we niet », « Dit had niet mogen gebeuren ». Iemand stelde zelfs voor om een klassenondersteuningsfonds op te richten voor gezinnen die hulp nodig hebben – zonder vooroordelen, zonder druk.
Lili keek haar moeder vol bewondering aan. Zo had ze haar nog nooit gekend. Trots. Sterk. Zelfverzekerd.
Toen ze hand in hand de school verlieten, keek Lili haar aan en fluisterde:
— Mam, je was echt een held vandaag.
Emma glimlachte oprecht. Voor het eerst in lange tijd.
— Nee, lieverd. Ik was gewoon een moeder die niet langer haar mond kon houden.
Een paar dagen later veranderde er iets. De kinderen begonnen Lili anders te bekijken. Een meisje gaf haar een zelfgemaakte armband. Een jongen die haar ooit had uitgelachen, nodigde haar uit om met hem te spelen tijdens de pauze.
En Emma? Emma begon te dromen. Niet van luxe. Maar van een fatsoenlijk leven. Van warmte. Van een baan waar ze gerespecteerd zou worden. Van een wereld waarin kinderen zoals Lili zich niet hoefden te schamen dat hun moeders de vloer dweilden, maar trots zouden zijn dat hun moeders vochten.
Voor hen. Voor mezelf. Voor de waarheid.