Ik kon toen niet begrijpen hoe gelijk ze had.
De vreemdeling die niet wilde vertrekken
Elke ochtend zat Marcus in dezelfde stoel naast Jake’s bed. Soms las hij hardop voor. Andere keren praatte hij met hem als een oude vriend: over motorfietsen, over honkbal, over het weer.
Hij bracht Jake’s favoriete verhalen mee – Harry Potter, Percy Jackson, The Hobbit. Hij vertelde hem zelfs verhalen over zijn eigen zoon, Danny, die twintig jaar eerder was omgekomen bij een auto-ongeluk.
« Mijn zoon hield van fietsen », zei Marcus op een dag. « Vroeger hielp het me om de mijne in de garage te repareren. Hij was ongeveer even oud als Jake toen hij stierf. Ik was er niet bij toen het gebeurde. Sindsdien probeer ik daar vrede mee te sluiten. »
Hij zweeg even, zijn stem brak. « Ik kon er niet zijn voor Danny. Maar ik kan hier zijn voor je jongen. »
Dat was het eerste moment dat ik hem niet als een schurk zag, maar als een rouwende vader die iets goed probeerde te maken.
Een onwaarschijnlijke vriendschap
Tegen de derde week was er iets veranderd. Ik vermeed de ziekenhuiskamer niet meer als Marcus daar was. We zaten bij elkaar en hielden elk zwijgend de wacht over mijn zoon.
Soms merkte ik dat Marcus fluisterde: « Kom op, vriend. Er wacht een hele wereld op je. Geef nu niet op. »
Op de drieëntwintigste dag bracht Marcus zijn motorclub mee – vijftien rijders van de Nomads – die de gang vulden in hun leren vesten. Ze pasten niet in de kamer, dus gingen ze naar buiten en lieten hun fietsen tegelijk draaien, terwijl hun motoren door de muren van het ziekenhuis galmden.
“Jake loves motorcycles,” Sarah said, crying. “If he can hear anything, maybe he’ll hear that.”
That night, the nurse said Jake’s heart rate spiked briefly.
