Meneer Alden, ooit vastgeketend aan de vergaderzaal, knielde nu op de vloer om zijn dochter te helpen met het bouwen van blokkenkastelen. Hij las haar verhaaltjes voor voor het slapengaan, zijn stem trilde toen ze naar de plaatjes wees en fluisterde: « Blauw. Groen. Goud. »
Al snel gonsde het van de geruchten in de stad. Op markten en in cafés werd gesproken over de dochter van de miljardair, die blind zou zijn en wiens wereld was geopend door het hart van een jonge meid. Het verhaal werd een symbool van hoop – het bewijs dat de waarheid vaak verborgen zit in simpele dingen en dat vriendelijkheid levens veel meer kan veranderen dan rijkdom.
Voor Lily was Clara niet langer een dienaar. Ze was een zus, een vriendin, een beschermengel die zag wat anderen negeerden. Voor meneer Alden herinnerde ze eraan dat de grootste schatten niet in kisten verborgen liggen, maar gevonden worden in moed, liefde en mededogen.
En het landhuis zelf – ooit een monument van macht en trots – werd veel meer: een thuis.
Een plek waar een klein meisje leerde zien.
Waar een vader leerde liefhebben.
En waar een dienstmeisje bewees dat vriendelijkheid het kostbaarste geschenk is.
t het dienstmeisje de waarheid ontdekte…