Om 7:59 uur hield miljardair Bronson Valyrias een pen vast die meer waard was dan een auto, klaar om zijn hele imperium van tien miljard dollar weg te geven. Hij was failliet, het was voorbij. Het team van peperdure advocaten van Sullivan & Cromwell en zijn vertrouwde CFO, Bennett Reed, keken hem met een sombere blik aan. De papieren voor hem vertegenwoordigden zijn totale ondergang, het einde van de erfenis van Valyrias.
Maar Bronson keek niet naar de papieren. Hij keek naar de vrouw in het bevlekte schort die naast hem stond. De serveerster, die hem slechts twee uur eerder zijn laatste goedkope koffie in een eetcafé in New York had ingeschonken, wees naar één enkele regel in het document van vierhonderd pagina’s. Een regel die niet zomaar een fout was. Het was een leugen van driehonderd miljoen dollar.
De klok aan de muur van de Beacon Diner gaf iets na vier uur ‘s ochtends aan. De « O » in Beacon was zes maanden geleden gedoofd en verdwenen, waardoor de zaak voor altijd bekend zou staan als de « Beac n Diner ». Het was een toepasselijk gebroken naam voor een plek die gespecialiseerd was in het bedienen van de gebroken, de vermoeide en de verloren zielen van New York City.
Op een uur dat de beschaafde samenleving nog sliep, behoorde Zoe Morgan absoluut tot de categorie vermoeiden. Ze veegde voor de elfde keer die dienst het formica aanrechtblad schoon. De scherpe chemische geur van het desinfectiemiddel deed weinig om de aanhoudende geur van muffe koffie en oud vet te maskeren. Elke cirkelvormige beweging van haar doek voelde als een seconde van haar leven die wegspoelde.
Drie jaar geleden was Zoe Morgan geen kassamedewerker. Ze was senior associate bij KPMG, een van de vier grootste accountantskantoren ter wereld, gespecialiseerd in forensische audits. Zij was degene die ze inschakelden als de cijfers van een bedrijf er niet alleen verkeerd uitzagen, maar ook verdacht aanvoelden. Ze jaagde op spookverhalen in de boekhouding en spoorde fictieve activa en verzonnen schulden op, van wolkenkrabbers in Manhattan tot schimmige lege vennootschappen op Cyprus en de Kaaimaneilanden. Ze had een talent voor het zien van het verhaal achter de cijfers, de menselijke hebzucht die schuilging achter de komma’s.
Toen deed het leven wat het het beste kan: het trok de grond onder je voeten vandaan.
Haar moeder, haar enige familie, kreeg een vreselijke diagnose: een zeldzame, agressieve vorm van multiple sclerose. De verzekering liep af. De experimentele behandelingen waren astronomisch duur. Zoë’s zescijferige salaris, ooit een symbool van haar succes, bleek slechts een klein beetje dekking te bieden tegen een zee van medische schulden. Ze verkocht haar aandelen, haar pensioen en haar appartement. En toen dat nog niet genoeg was, moest ze werk vinden dat haar diezelfde avond nog contant opleverde.
De veeleisende wereld van de forensische accountancy, met een werkweek van tachtig uur, liet haar niet de flexibiliteit die ze nodig had om parttime voor haar moeder te zorgen. Dus ruilde ze haar pakken in voor een polyester uniform en haar rekenmachine voor een koffiezetapparaat. Nu waren haar fooien het enige dat ervoor zorgde dat haar moeder in een fatsoenlijk verzorgingshuis in de Verenigde Staten kon blijven wonen.
Een scherpe, metalen klank deed haar schrikken – de bel boven de ingang van het restaurant.
Een man strompelde binnen, alsof hij niet zozeer binnenkwam, maar eerder door een onzichtbaar gewicht werd voortgeduwd. Hij was niet een van de vaste klanten van het restaurant, geen taxichauffeur, geen agent, geen dronken student. Hij was duur. Zelfs in zijn verwarde toestand was dat duidelijk te zien.
Zijn wollen overjas was op maat gemaakt – waarschijnlijk een Loro Piana – en hing over een kasjmier trui die waarschijnlijk meer kostte dan Zoe’s maandelijkse huur. Maar het was zijn gezicht dat haar aandacht trok. Het had de kleur van oud perkament. Zijn ogen, een diep, doordringend blauw, waren ingevallen. Donkere kringen eronder getuigden van een diepe, slapeloze angst. Hij zag eruit als een koning die net zijn koninkrijk in vlammen had zien opgaan.
Dit was Bronson Valyrias.
Zoe herkende hem niet. Niet echt. Ze volgde het financiële nieuws niet meer. Voor haar was hij gewoon Tafel 5.
Hij liet zich in de cabine bij het raam zakken, de vinylplaat kraakte en piepte. Hij gooide een zware, leren documentenmap op tafel. Die landde met een doffe, definitieve plof.
‘Koffie,’ fluisterde hij schor, zonder haar aan te kijken. ‘Zwart.’
‘Komt eraan,’ zei Zoe, haar stem klonk vermoeid en statisch.
Ze kwam terug met een zware keramische mok en een pot van het beruchte bittere brouwsel van het restaurant. Hij schonk haar geen blik waardig. Hij had de map al open. Zijn hand, waaraan een zware gouden zegelring hing, trilde – geen lichte beving, maar een heftige, oncontroleerbare schok.
Zoe trok zich terug achter de toonbank en deed alsof ze de servetdispensers bijvulde. Ze was een professionele observator, een gewoonte die ze niet kon afleren. De man aan tafel 5 stortte volledig in.
Hij staarde naar de bladzijden, maar zijn ogen lazen niet. Hij staarde alleen maar. Hij pakte een pen, een elegante zilveren Montblanc, hield hem boven een regel en smeet hem dan neer, terwijl hij een vloek mompelde in zijn lege mok.
Zijn telefoon, een hypermoderne smartphone, trilde onophoudelijk op tafel. Op het scherm verscheen steeds dezelfde naam: Bennett Reed.
Na de tiende zoemtoon griste de man de telefoon uit zijn handen.
‘Wat, Bennett? Wat wil je nog meer? Bevestigen dat ik geruïneerd ben?’
Zijn stem was een laag gegrom, maar het was hoorbaar in het lege restaurant.