De kliniek stond waar de tuin begon, de deuropening in de schaduw van gevlochten riet. Kinderen dartelden tussen rijen kruiden. Er ging een bel als er hulp nodig was; Een ketel zong toen de remedies klaar waren. Jimena bewoog zich door haar dag met het gemak van lang oefenen, mouwen opgerold, glimlach klaar, grafieken netjes als quilts.
Ze stond nu bekend als vroedvrouw en genezer. Gezinnen kwamen van dagen weg omdat iemand hen vertelde over « de vrouw in de rode woestijn » die net zo aandachtig luisterde als ze mengde. Tlacael leidde handels- en raadsvergaderingen, keerde in de schemering terug met nieuws en gelach, bukte zich om de kruin van haar hoofd te kussen voordat hij stof van zijn handen waste. Twee kleintjes donderden over het erf, de geur van salie en zon volgend.
« Zou je ooit willen dat we anders hadden gekozen? » vroeg hij haar op een avond, niet voor het eerst.
Ze leunde tegen zijn schouder en keek hoe de horizon goud werd. « Nee, » zei ze eenvoudig. « Ik koos voor een leven dat mij terug koos. »
De zon ging langzaam en groots onder, net als over landen die zich herinneren. In dat zachte licht werd het meisje dat in balzalen werd beoordeeld, de vrouw die op de stoep werd vertrouwd. De dochter, gemeten naar uiterlijk, werd een vrouw die gewaardeerd werd om haar partnerschap, een moeder die bewonderd werd om haar geduld, een buurvrouw die bekend stond om haar vaardigheid, een leider die lichamen genas en scheidslijnen overbrugde.
Sommige romances kondigen zich aan met trompetten. Deze arriveerde als water dat rots vindt – volhardend, geduldig, een huis hakkend waar niets mogelijk leek. En uiteindelijk kwam het luidste oordeel niet van de samenleving of familie of papieren die werden afgestempeld en gearchiveerd. Het kwam voort uit een gemeenschap die bloeide, uit kinderen die de hele nacht doorsliepen, uit een man en een vrouw die elkaar elke ochtend aankeken en opnieuw kozen.
Wanneer liefde de kans krijgt om helder te zien, accepteert ze niet alleen. Het eert. Het bouwt. Het zegent.