Ik las het en verwijderde het, waarmee ik de digitale sporen van mijn wraak uitwiste.
Ik keek naar het vredige, slapende gezicht van mijn dochter. Ik had haar beschermd. Ik had de mensen die haar pijn hadden gedaan, neergehaald. Gerechtigheid was geschied, snel en bruut.
Maar terwijl ik daar zat, in de stille stilte van de ziekenhuiskamer, voelde de overwinning hol aan. Welke grenzen had ik overschreden? Welk deel van mijn ziel had ik opgeofferd op het altaar van vergelding? Ik had een storm ontketend, en hoewel die mijn vijanden had vernietigd, wist ik met een ijzingwekkende zekerheid dat ik voor altijd de last van de stille, verwoestende nasleep ervan zou dragen.