Toen kwam Laura in mijn leven. Ze was een nieuwe vriendin, vijf jaar jonger dan ik. Ze zette me nooit onder druk, drong zich nooit op, maar haar stille vriendelijkheid deed me beseffen dat mijn hart nog steeds warmte kon voelen. Elke keer dat ik aan Mariana dacht, kwam Laura naast me zitten en schonk me thee in.
Wanneer plotselinge geluiden me de ramp deden herbeleven, kneep ze in mijn hand tot ik kalmeerde. Drie jaar lang eiste ze nooit dat ik het verleden zou vergeten; ze wachtte gewoon met eindeloos geduld tot ik mijn hart voor haar zou openen.
Dus besloot ik met haar te trouwen. Maar voordat ik die stap zette, voelde ik de behoefte om Mariana te bezoeken, haar graf schoon te maken en wierook voor haar te branden. Ik wilde geloven dat ze, waar ze ook was, mij ook geluk zou wensen.
Die middag viel er een lichte motregen. De begraafplaats was verlaten, het enige geluid was het ruisen van de wind in de eucalyptusbladeren. Ik bracht witte bloemen, een tafelkleed en een paar kaarsen mee. Met trillende handen legde ik de chrysanten op het graf en mompelde:
« Mariana, morgen trouw ik met een andere vrouw. Ik geloof dat als jij hier was, je zou willen dat ik iemand aan mijn zijde had. Ik zal je nooit uitwissen, maar ik moet verder… Ik kan Laura niet eeuwig laten wachten. »
Een traan viel zonder dat ik het merkte. Terwijl ik de steen afveegde, echoden zachte voetstappen achter me.
Ik draaide me om, mijn ogen nog steeds vochtig. Daar stond een slanke vrouw van in de dertig, gekleed in een lichtbruine jas. De wind woei door haar haar en er scheen verdriet in haar blik.
« Het spijt me, ik wilde je niet bang maken, » zei ze met trillende stem.
Ik knikte en wreef over mijn gezicht.