De kerk was stil. Het koor was net klaar met het zingen van « Amazing Grace ». De priester was begonnen aan zijn laatste gebed. En toen hoorden we het geblaf.
Eerst was het zwak. Ver weg. Toen luider. Dringend.
Max stormde als een streep woede door de open achterdeuren van de kerk. Hij aarzelde niet, keek niet naar links of rechts. Hij rende recht op Lily’s kist af en begon zo heftig te blaffen dat iedereen er sprakeloos van stond.
Een van de zaalwachters probeerde hem weg te trekken, maar Max gromde. Helemaal niet zoals hijzelf. Hij was niet agressief tegen mensen – alleen tegen de kist. Hij liep eromheen, nu grommend, oren plat, staart stijf. Hij krabde aan het hout, jankend en huilend op een manier die me de rillingen over de rug bezorgde.
Er klopte iets niet.
Ik stond op van de voorste bank. Mijn knieën werkten niet meer zoals vroeger, maar ik vond de kracht. Ik liep langs mijn huilende dochter, langs de bleke begrafenisondernemer die midden in haar stap was verstijfd, en naar de kist.
Iedereen keek toe. Je had een speld kunnen horen vallen – als de hond niet zo hard had gehuild.
Ik boog me voorover en legde mijn hand op Max’ kop. Hij hield meteen op met blaffen, maar bleef janken en keek me aan met ogen vol paniek en urgentie. Zijn neus bleef tegen de rand van de kist drukken.
En toen voelde ik het. Een trilling. Zwak, maar echt.
De kist… bewoog.
Mijn hart sprong in mijn keel.
Ik draaide me om naar de begrafenisondernemer, die eindelijk naar voren was gestapt. « Doe open, » zei ik.
Hij knipperde met zijn ogen. « Meneer, de bezichtiging is voorbij… »
« Open. Het. »
Een stilte. Toen knikte hij.
Het deksel kraakte toen het openging. Langzaam. Voorzichtig.
Binnen lag Lily met haar handen gevouwen, haar huid bleek maar onaangetast. Vreedzaam.
Totdat haar vinger begon te trillen.
Ik hapte naar adem. « Heb je dat gezien?! »
Max begon weer te blaffen, met gespitste oren.
« Ze beweegt! » riep ik.
Er klonk gezucht door de kerk.