Het kaarslicht schitterde op het enorme, gepolijste oppervlak van de eikenhouten eettafel en wierp lange, dansende schaduwen die het ijzige gebrek aan warmte in de kamer niet konden verhullen. Het formele familiediner, een archaïsche traditie waar mijn vader op had aangedrongen, vond plaats direct nadat ik, Sarah, officieel tot erfgenaam van zijn bedrijfsimperium was benoemd. De spanning was een voelbaar, levend wezen, een zware, verstikkende deken die volledig van één persoon leek te komen: mijn zus, Maya.
Maya was de levende, ademende belichaming van een hebzucht die zo diepgeworteld was dat het haar hele persoonlijkheid was geworden. Ze had de afgelopen tien jaar doorgebracht als de rechterhand van onze vader, zijn meedogenloze leerling, zijn schaduw. In haar ogen had ze de troon verdiend door duizenden kleine daden van bedrijfsbrutaliteit en onwrikbare loyaliteit aan hem, niet aan de familie. Ze was er vast van overtuigd dat ze het familiebedrijf volledig verdiende. Ze zag de erfenis niet als een nalatenschap die gedeeld moest worden, maar als een nulsomspel, een koninkrijk met slechts één kroon. Mijn overwinning was, in haar ogen, haar absolute en onvergeeflijke ondergang.
Ze stond op van haar stoel, haar bewegingen een studie van geoefende gratie. Haar glimlach was een walgelijk lief, perfect geschilderd masker. Ze liep naar me toe, haar zijden jurk fluisterend tegen het antieke tapijt. Ze tilde een zware, sierlijke kristallen karaf op en schonk met vaste hand de dieprode wijn in mijn glas, tot bijna de rand toe.
« Een toost, » kondigde Maya aan, haar stem druipte van een triomfantelijke, valse oprechtheid die bijna theatraal klonk. « Op mijn lieve zus, Sarah, de nieuwe erfgenaam van het bedrijf van onze vader! Moge jij het leiden met dezelfde wijsheid en kracht als hij. »
Het publieke vertoon was een perfecte façade, een meesterlijke vertoning die ontworpen was om een moorddadige intentie te verbergen die net onder de oppervlakte trilde.
Ik tilde het zware kristallen glas op, de wijn erin had de kleur van bloed. Mijn blik ontmoette die van Maya over de rand, en in haar blik zag ik iets dat de fijne haartjes op mijn armen overeind deed staan. Het was een ongewone, wanhopige drang, een stille, schreeuwende smeekbede om te drinken, om nu te drinken . Ik wist, met een plotselinge, hartverscheurende zekerheid, dat deze openbare ceremonie, deze toost, de laatste handeling was van haar wanhopige en waarschijnlijk dodelijke plan.
Ik stond op het punt de eerste slok te nemen. Het glas was nog maar een paar centimeter van mijn lippen verwijderd, de rijke, aardse geur van de dure vintage vulde mijn zintuigen. Het was het moment van geen weg terug, de afgrond waarop mijn hele toekomst – en mijn leven – balanceerde.
« PLONS! »
Het geluid was luid, rommelig en paste totaal niet bij de geforceerde, formele sfeer van de ruimte.