—Jij bent niets! Jij hoort niet in deze familie! Rot op, zolang ik mezelf nog onder controle heb!

Elke zondag was hetzelfde marteling. Een beproeving die ik alleen maar verdroeg vanwege mijn liefde voor Adam.
Zijn moeder, Sophie, zat aan het hoofd van de tafel als een verbitterde koningin, klaar om mij met haar woorden in stukken te scheuren.
Het maakte niet uit wat ik deed — de taart was altijd mislukt, en volgens haar was ik een vergissing in het leven van haar ‘perfecte zoon’.
Maar die avond was er iets anders. Haar blik werd ijskoud, zoals nooit tevoren. En ik stond op het punt te breken.
Ik haalde diep adem, probeerde het vuur in mij te bedwingen. Niemand aan die tafel wist wat ik in mijn hart droeg. Niemand vermoedde het geheim dat ik al acht maanden bewaarde.
En Adam? Hij zweeg. Keek naar zijn bord. Zijn stilte was lafheid. Verraad.

—Jij bent een leegte! Jij bent niets! Ga weg, zolang ik mezelf nog onder controle heb! — schreeuwde ze en gooide een kom hete soep naar me. Ik was helemaal nat, maar bewoog niet.
Ik schreeuwde niet. Ik huilde niet. Ik reageerde niet. Ik stond gewoon op… met een glashelder plan in mijn hoofd.
De volgende ochtend verspreidde het nieuws zich als een donderslag bij heldere hemel.