De tl-verlichting van St. Mary’s verblijf zoemde zachtjes boven hem terwijl ik naar voren stapte, de papieren communicatie met de pijnstillers stevig vastgrijpend en het dorp uitlopend. De wereld buiten was vochtig en glinsterde onder de motregen van Los Angeles. Het nummer van mijn zoon, Ethan, werd voor de vierde keer gebeld. Weer voicemail.
Toen ik eindelijk opnam, hoorde ik gelach – het hoge giechelen van zijn vrouw prikte in mijn borst.
« Mam, » zei hij, zijn stem lui en afwezig.
« Ik wacht al twee uur, » fluisterde ik. « Kom je nu al? »
Daarvoor sneerde een gedempte stem op de achtergrond: « Zombie heeft je weer op de laatste plaats gezet. »
Ethan lachte. « Zeg haar dat er vandaag bedden vrij zijn in het mortuarium. »
De verbinding viel weg.
Even was ik daar, waar het ongeluk was gebeurd, en de wereld kromp ineen tot het steriele gezoem van de automatische deuren. Mijn stoel trilde toen ik mijn telefoon in mijn jaszak stopte. Veertig jaar geleden bouwden mijn overleden man en ik een huis dertig kilometer verderop. We hebben Ethan erin opgevoed. Nu, na een hartoperatie, is zelfs een ritje er vandaan onmogelijk.
Tegen de tijd dat ik een auto huurde bij een sjofele verhuurder aan Ventura Boulevard, was de motregen veranderd in een stortbui. De rit naar huis voelde als een koortsdroom – elke straat was een waas van lichtjes en andere spoken. Toen ik bij het huis aankwam, herkende ik het nauwelijks. Nieuwe luiken. Vers geschilderd. Mijn rozen waren weg.
Ik beklom de trap en probeerde de hoofdsleutel. Ik kon het niet geloven.
Door het raam van de verkeerslichten – Ethan met een biertje in zijn hand, en zijn snode, luierend op mijn oude bank. Mijn Sofia. Ze lachten om iets op tv, totaal onbewust. Mijn borstkas kromp ineen. Ik klopte één keer. Twee keer. Niets. Toen, door het raam, hoorde ik haar stem weer:
« Ik heb haar gewoon genegeerd. Ze gaat uiteindelijk wel weg. »