De kleine Nora Whitman huilde met een kracht die de gepolijste ramen van de eersteklascabine van Vlucht 412 van Boston naar Zürich leek te doen trillen. De leren stoelen met hoge rugleuning trilden van haar gehuil, terwijl medepassagiers gefrustreerde blikken uitwisselden, ongemakkelijk heen en weer schoven en hun champagneglazen vastklemden. Stewardessen verschenen en verdwenen als vluchtige schaduwen, boden fopspenen, dekens en zacht gemompel aan, maar niets kon haar verdriet stillen.
In het middelpunt van de storm stond Henry Whitman, een man wiens aanwezigheid op zichzelf vaak al een gevoel van internationale invloed opleverde. Bekend om zijn onderhandelingen over miljardeninvesteringen met de precisie van een schaakmeester, leek hij nu kwetsbaar en ontwapend. Hij hield zijn pasgeboren dochter tegen zijn borst alsof het simpele gebaar van haar te wiegen een kracht vereiste die hij niet kon opbrengen. Zijn maatpak was in de war geraakt, zijn kraakheldere witte overhemd klam van het zweet. Voor het eerst in jaren glipte de controle hem door de vingers.
Een jonge stewardess boog zich naar voren, haar stem nauwelijks hoorbaar boven Nora’s geschreeuw uit. « Meneer, misschien is ze oververmoeid, » opperde ze voorzichtig.
Henry knikte, hoewel zijn hart bonsde van een hulpeloosheid die hij zich nooit had kunnen voorstellen. Zijn vrouw was slechts enkele weken na Nora’s geboorte overleden, waardoor hij alleen achterbleef om zowel een rijk als de eisen van een pasgeboren baby te besturen. Die avond, hoog boven de Atlantische Oceaan, viel de illusie van meesterschap in duigen.
Toen klonk er vanuit een gangpad vlakbij de economy class een aarzelende stem.
Pardon meneer, ik kan u misschien helpen.
Henry draaide zich om en zag een slanke, gebruinde jongen, niet ouder dan zeventien, rustig staan. Zijn donkerbruine haar was enigszins onverzorgd en zijn versleten canvas rugzak over zijn schouder suggereerde een leven van zorgvuldige vindingrijkheid. Ondanks zijn bescheiden voorkomen straalde zijn blik een onmiskenbaar zelfvertrouwen uit.
« En dat bent u? » vroeg Henry, zijn stem schor van bezorgdheid en slapeloosheid.
« Mijn naam is Mason Reed, » antwoordde de jongen. « Ik heb mijn zusje opgevoed. Ik weet hoe ik een baby moet kalmeren. Als je het goed vindt, kan ik het met haar proberen. »
Henry aarzelde. Trots, voorzichtigheid en jarenlange zelfredzaamheid fluisterden hem toe dat hij moest weigeren. Maar Nora’s geschreeuw brak iets diepers, en langzaam knikte hij, terwijl hij het kwetsbare pakketje aan de vreemdeling uitstak.
Mason kwam met voorzichtige bewegingen dichterbij en mompelde zachtjes: « Ssst, kleintje, het is goed. » Zijn armen wiegden zachtjes en hij neuriede een zacht melodietje dat het lichtste gewicht van een slaapliedje leek te dragen. Binnen enkele ogenblikken begonnen Nora’s snikken af te nemen, haar kleine vuistjes ontspanden zich en haar ademhaling werd gladder. De hut, ooit gevuld met spanning en lawaai, daalde af in een bijna eerbiedige stilte.
Henry haalde adem, een mengeling van opluchting en verbazing overspoelde hem. « Hoe heb je dat gedaan? » vroeg hij zachtjes, terwijl hij de jongen die zijn dochter vasthield alsof ze van hem was, observeerde.