Een miljonair hoort bij thuiskomst het geschreeuw van zijn zwarte adoptiedochter. Wat hij ziet, schokt hem.
« Jullie zijn niets meer dan een zielig liefdadigheidsproject. Kinderen zoals jij horen niet thuis in dit soort huizen. »
De schelle stem van huishoudster Elena Winters sneed als een stiletto door de stilte van het Morrison-huis.
Marcus bleef in de hal staan, de Mercedessleutels trilden nog in zijn hand.
Hij was net terug van een vergadering in New York en had een speciaal cadeau bij zich voor Isabella, zijn 8-jarige adoptiedochter.
« Ik wilde even papa bellen. »
Door de krakende stem van Isabella liet Marcus de Italiaanse koffer met een plof op de marmeren vloer vallen.
Op zijn leeftijd had Marcus een tech-imperium van 200 miljoen dollar opgebouwd.
Hij had meedogenloze concurrenten en corrupte politici voor de rechter verslagen, maar niets had hem voorbereid op dit geluid.
Zijn dochter smeekte in haar eigen huis.
Hij nam de drie treden tegelijk, waarbij elke trede een ijzige woede opwekte die hij herkende van zijn slechtste momenten in het zakenleven.
De slaapkamerdeur van Isabella stond op een kier en er werd een tafereel zichtbaar dat op zijn netvlies gebrand stond.
Isabella lag opgerold in bed, met haar versleten teddybeer in haar armen. Tranen stroomden over haar gezicht, die ze probeerde te verbergen achter haar krullen.
Voor haar stond Elena, de Britse gouvernante die al vijf jaar voor haar familie werkte. Ze had haar armen over elkaar geslagen en een blik van minachting die Marcus zich nooit had kunnen voorstellen.
“Je vader heeft je uit medelijden geadopteerd, kind, om modern en inclusief over te komen in de media.”
“Binnenkort zal hij genoeg hebben van deze schijnvertoning, en dan keer je terug naar waar je echt thuishoort: een smerig weeshuis.”
De wereld stond stil.
Marcus voelde iets duisters en berekenends in zijn borst ontwaken, dezelfde koudheid waarmee hij de zakenmannen had vernietigd die hem probeerden te verraden.
Maar deze keer was het anders. Deze keer was het persoonlijk.
« Uit. Nu. »