Die ochtend hielden we onszelf nauwelijks staande. Mijn moeder klemde een tissue vast alsof dat het enige was wat haar overeind hield, terwijl mijn zwager er hol uitzag, alsof hij al dagen niet had geslapen.
De dienst was kleinschalig en ingetogen, precies wat Kendra gewild zou hebben. Bloemen, zachte muziek, stilte.
Toen kwam het geluid.
Eerst leek het op verre donder. Maar het werd luider en dieper, totdat de muren leken te trillen. We draaiden ons om naar de ingang van de kerk.
Vijfenzeventig motoren rolden binnen, de een na de ander, hun chroom glansde, hun motoren gromden. Mannen en vrouwen van alle leeftijden stapten af, hun leren jassen gemerkt met patches van clubs uit de hele staat. Ze struikelden of schuifelden niet naar binnen – ze bewogen zich met een vreemde, gedisciplineerde gratie, als soldaten die een oproep beantwoorden.
En in stilte stelden we onszelf allemaal dezelfde vraag: Waarom waren ze hier?
De lofrede stond op het punt te beginnen toen een ruiter opstond. Hij was lang, met een lange grijze baard en zijn zonnebril nog op binnen.
Hij haalde een opgevouwen vel papier uit zijn vest. Even trok mijn maag samen, onzeker over wat er ging gebeuren. Toen sprak hij, zijn stem vastberaden.
« Mijn naam is Doc. Kendra heeft mijn leven gered. »
De kamer verstijfde.
Hij vervolgde: « We noemden haar Clutch. Ze heeft zich nooit bij onze club aangesloten, maar ze heeft honderd keer een plekje in ons hart veroverd. Niet omdat ze onze fietsen repareerde, maar omdat ze ons repareerde . »
Hij vertelde verhalen over de late avonden waarop ze haar winkel opende om gestrande motorrijders te helpen. Hoe ze ooit een carburateur repareerde met niets meer dan een botermes. Maar het echte verhaal ging niet over monteurs – het ging over hoe ze verscheen. Altijd. Voor iedereen.
« Als je ons niet kende, » zei hij, met een blik op onze verbijsterde familie, « dan komt dat omdat ze het nooit over zichzelf heeft laten gaan. Ze wilde gewoon dat alles beter werd. »
Na de dienst stelden de bikers zich buiten op en vormden een stille gang van de kerktrap naar de lijkwagen. Ze stonden als schildwachten, hun hoofd gebogen en hun handen zachtjes op hun stuur.
Toen mijn moeder voorbijliep, stapte een lange vrouw met witte vlechten naar voren. Ze drukte een kleine, met olie bevlekte envelop in de hand van mijn moeder.
« Ze wilde dat jij dit kreeg, » fluisterde ze.
Later, toen we weer thuis waren en de ovenschotels waren ingepakt en de gasten weg waren, opende mijn moeder het gerecht.
Binnenin stond Kendra’s handschrift: « Mam, als je dit leest, betekent het dat ik doorgegaan ben. Wees alsjeblieft niet verdrietig. Ik heb precies geleefd zoals ik wilde. De Riders… zij werden ook familie. Ze hielpen me weer op te staan nadat mijn vader was overleden. Ik wilde niet dat je je zorgen zou maken, dus hield ik het stil. Maar ik hoop dat je het nu begrijpt. »
Mijn moeder drukte het briefje tegen haar borst en zat daar zwijgend heen en weer te wiegen, terwijl de tranen over haar wangen rolden.