Stap voor stap ging ik terug naar zijn kamer.
De deur stond op een kier, precies zoals ik hem had achtergelaten. Toen ik hem opendeed, was de kamer leeg – perfect netjes, perfect stil. Zijn bed was opgemaakt, zijn spullen waren weg.
Er was geen teken dat er iemand was geweest. Ik stond als verlamd en probeerde te begrijpen wat ik had gehoord.
De stem was zo duidelijk, het was onmiskenbaar de stem van mijn zoon.
Toen zag ik iets op zijn nachtkastje: een kleine, ingelijste foto van ons twee, genomen toen hij klein was. Het licht van de gang weerkaatste zachtjes op het glas.
En op dat moment begreep ik het.
Misschien was het niet mijn zoon, maar een herinnering. Een herinnering aan hoe snel de tijd vliegt en hoe kostbaar elk vluchtig moment is.
Ik zat op de rand van zijn bed, met de foto in mijn handen, en fluisterde in de stille kamer: « Ik hou van je. Ik zal er altijd voor je zijn. »
De volgende ochtend, toen mijn zoon terugkwam van zijn reis, knuffelde ik hem nog wat steviger en nog wat langer.
Ik vertelde hem niets over de stem, maar diep van binnen voelde ik dat het een teken was: dat hij elk klein moment moest koesteren, want op een dag zullen deze stemmen en herinneringen alles zijn wat we nog hebben.